Beginner level    Intermediate level    Advanced level
Cycle 1 Cycle 2 Cycle 3 Cycle 4 Cycle 5 Cycle 6
Main Lesson 1 Lesson 2 Lesson 3 Lesson 4 Lesson 5 Lesson 6 Lesson 7 Lesson 8 Lesson 9 Lesson 10 Lesson 11 Lesson 12 Lesson 13 Lesson 14 Lesson 15 Lesson 16 Lesson 17 Lesson 18 Lesson 19 Lesson 20 Lesson 21 Lesson 22 Lesson 23 Main
Practice Lesson 1A Lesson 2A Lesson 3A Lesson 4A Lesson 5A Lesson 6A Lesson 7A Lesson 8A Lesson 9A Lesson 10A Lesson 11A Lesson 12A Lesson 13A Lesson 14A Lesson 15A Lesson 16A Practice
Examples Vb. 1 Vb. 2 Vb. 3 Vb. 4 Vb. 5 Vb. 6 Vb. 7 Vb. 8 Vb. 9 Vb. 10 Vb. 11 Vb. 12 Vb. 13 Vb. 14 Vb. 15 Vb. 16 Examples
Quiz Quiz
Main page Introduction Pronunciation Vocabulary Index News

Beginner level: cycle 2

Lesson 7A ~ Lesson 7A

Zwak en sterk ~ Weak and strong |}

Past tense
Perfect tense
The whole salesman story

Quiz edit

1 Put into the diminutive

bloem

pad (path)

vis

ijs

2 Put into the plural

stoplicht

pad (path)

spiegel

varken

vriend

3 Give the past tense singular

schrijven

passen

halen

trekken

verliezen

4 Select the correct translation

suikerslagenbeginnenwijnspiegel
mirror
sugar
to succeed, to pass
wine
to begin


Recapitulation edit

In Lesson 6A we practiced the weak verbs and the first three strong classes. Here is the rest.

Past tenses edit

Class 4 and 5 strong verbs edit

noicon
breken
noicon
brak
noicon
braken
noicon
nemen
noicon
nam
noicon
namen
noicon
stelen
noicon
stal
noicon
stalen
noicon
steken
noicon
stak
noicon
staken
noicon
bevelen
noicon
beval
noicon
bevalen
noicon
spreken
noicon
sprak
noicon
spraken
noicon
komen
noicon
kom
noicon
kwam
noicon
kwamen

The difference between classes 4 and 5 is in their perfect participle. The past tense is the same. The two classes are small, but together they are not. Moreover they contain some of the most common and frequent verbs

The present and infinitive usually have open e [e], some have covered i [ɪ]
The past has covered a [ɑ] in the singular, this changes to open a [a] in the plural


Class 4
breken - ik brak - wij braken -- to break
nemen - ik nam - wij namen -- to take
stelen - ik stal - wij stalen -- to steal
steken - ik stak - wij staken -- to stick
bevelen - ik beval - wij bevalen -- to command
spreken - ik sprak - wij spraken -- we spoke
komen - ik kwam - wij kwamen - to come

Komen is a rather irregular member of this class. It even shows vowel change in its present tense:

komen - ik kom [ɔ] - wij komen [o] (not 'kommen' as e.g. in German)
Class 5
noicon
eten
noicon
at
noicon
aten
noicon
treden
noicon
trad
noicon
traden
noicon
geven
noicon
gaf
noicon
gaven
noicon
lezen
noicon
las
noicon
lazen
noicon
bidden
noicon
bad
noicon
baden
noicon
liggen
noicon
lag
noicon
lagen
noicon
zitten
noicon
zat
noicon
zaten
noicon
wezen
noicon
was
noicon
waren
noicon
zien
noicon
zag
noicon
zagen
eten - ik at - wij aten -- to eat
treden - ik trad - wij traden -- to tread
geven - ik gaf - wij gaven -- to give
lezen - ik las - wij lazen -- to read
bidden - ik bad - wij baden -- to pray
liggen - ik lag - wij lagen -- to lie (in bed e.g.)
zitten - ik zat - wij zaten -- to sit
wezen /zijn - ik was - wij waren -- to be
zien - ik zag - wij zagen -- to see

Zien is a somewhat irregular member of class 5. It originally had a -h- (as it still does in German: sehen - sah) In the infinitive and present the -h- dropped out zi(h)en --> zien. In the past the h hardened to -g-.

The salesman edit

YOUR TURN - UW BEURT!! • Lesson 7A • Past tenses weak and strong I & II & III & IV and V

Put all the past tenses into the present tense.

Hij zat nu al een uurtje in het vliegtuig en zag dat het eten er aankwam. Hij las in het blaadje van de vliegmaatschappij dat er keuze was tussen kip en pasta. Hij stak het blaadje weer in het vakje voor hem en toen de stewardess aantrad bij zijn stoel, vertelde hij haar dat hij voor pasta koos. Hij nam er een glas witte wijn bij. Hij brak het broodje dat bij de maaltijd kwam in tweeën en smeerde er wat boter op. Hij at zijn pasta op en begon aan zijn toetje. Er lag ook nog een stukje chocola bij.
SOLUTION • Dutch/Lesson 7A • Past tenses weak and strong I & II & III & IV and V
Hij zit nu al een uurtje in het vliegtuig en ziet dat het eten er aankomt. Hij leest in het blaadje van de vliegmaatschappij dat er keuze is tussen kip en pasta. Hij steekt het blaadje weer in het vakje voor hem en als de stewardess aantreedt bij zijn stoel, vertelt hij haar dat hij voor pasta kiest. Hij neemt er een glas witte wijn bij. Hij breekt het broodje dat bij de maaltijd komt in tweeën en smeert er wat boter op. Hij eet zijn pasta op en begint aan zijn toetje. Er ligt ook nog een stukje chocola bij.
Translation: He had been sitting in the plane for a good hour now and saw that the food was coming. He read in the magazine of the air line company that there was choice between chicken and pasta. He stuck the magazine back into the pocket before him and as the stewardess approached his chair he told her that he chose pasta. He took a glass of white wine to go with it. He broke the roll that cam with the meal in half and smeared some butter on it. He ate his pasta and began to eat his desert. There was even a piece of chocolat lying on the tray.

Class 6 strong verbs edit

This is the smallest class and it has lost a number of its members to the mixed class that sports a weak past tense. An example is lachen that now has lachte as weak past. (It used to be loech)

The infinitive and present tense has open a ([a])
The past tense has oe ([u])
graven - ik groef - wij groeven - to dig
dragen - ik droeg - wij droegen - to carry, to bear, to wear
waaien - het woei - (no plural) - to blow (as in wind)
vragen - ik vroeg - wij vroegen - to ask
varen - ik voer - wij voeren - to sail, transport by boat

Two members have some irregularities

slaan - ik sloeg - wij sloegen (lost -h- similar to zien)
staan - ik stond - wij stonden (English retains the [u] sound: stood)


Class 7 and 3b strong verbs edit

This is a pretty large class and it has influenced some of the class 3 verbs in such a way that they have the same past tense

The past tense has ie or ing
The present tense can have a variety of vowels.
a [a] - ie
blazen - ik blies - wij bliezen - to blow
slapen - ik sliep - wij sliepen - to sleep
verlaten - ik verliet - wij verlaten - to leave
a [ɑ] - ie
vallen - ik viel - wij vielen - to fall
ang - ing
hangen - ik hing - wij hingen - to hang
vangen - ik ving - wij vingen - to catch
gaan - ik ging - wij gingen - to go (with irregular present)
oe - ie
roepen - ik riep - wij riepen - to call
o - ie
lopen - ik liep - wij liepen - to walk
houden - ik hield - wij hielden - to keep, to hold (old has changed to oud in Dutch)
houwen - ik hieuw - wij hieuwen - to hew

Some members of class 3 also follow this pattern, particularly the ones with -er-

er - ier
werpen - ik wierp - wij wierpen - to cast, to throw
sterven - hij stierf - zij stierven - to die

Exercises edit

Quizlet edit

You can practice memorizing these past tenses at Quizlet (40 terms)
You can also practice memorizing the meaning of the verbs at Quizlet (40 terms)

The salesman edit

YOUR TURN - UW BEURT!! • Lesson 7A • Past tenses weak and strong

Put all the past tenses into the present tense.

Het vliegtuig landde een kleine 10 minuten te laat. Hij pakte zijn spulletjes uit het opbergvak boven zijn hoofd en liep de cabine uit. Hij hield zijn paspoort in zijn hand en ging zonder problemen door de douane. Hij wachtte op zijn bagage en nam zijn koffertje van de lopende band. Hij wierp zijn instapkaart in de prullenbak, maar hij miste en deze viel ernaast. Hij bukte zich, raapte de kaart op en deponeerde deze in de afvalbak. Hij vroeg zich af waar hij geparkeerd stond. Het stukje papier met het nummer zat gelukkig nog in zijn zak. Hij droeg zijn bagage naar zijn geparkeerde auto en zette de koffer in de achterbak. Hij vertrok op weg naar huis. Toen hij bij de grote rivier aankwam, zag hij de pont juist aankomen. Hij reed zijn auto erop en de boot voer naar de overkant. Hij verliet zijn auto en dronk een kopje koffie op de boot. De wind woei te sterk om op het dek te zitten.
SOLUTION • Dutch/Lesson 7A • Past tenses weak and strong
Het vliegtuig landt een kleine 10 minuten te laat. Hij pakt zijn spulletjes uit het opbergvak boven zijn hoofd en loopt de cabine uit. Hij houdt zijn paspoort in zijn hand en gaat zonder problemen door de douane. Hij wacht op zijn bagage en neemt zijn koffertje van de lopende band. Hij werpt zijn instapkaart in de prullenbak maar hij mist en deze valt ernaast. Hij bukt zich, raapt de kaart op en deponeert deze in de afvalbak. Hij vraagt zich af waar hij geparkeerd staat. Het stukje papier met het nummer zit gelukkig nog in zijn zak. Hij draagt zijn bagage naar zijn geparkeerde auto en zet de koffer in de achterbak. Hij vertrekt op weg naar huis. Als hij bij de grote rivier aankomt, ziet hij de pont juist aankomen. Hij rijdt zijn auto erop en de boot vaart naar de overkant. Hij verlaat zijn auto en drinkt een kopje koffie op de boot. De wind waait te sterk om op het dek te zitten.
Translation: The airplane landed about 10 minutes late. He grabbed his stuff from the overhead compartment and walked out of the cabin. He held his passport in his hand and went through customs without trouble. He waited for his luggage and took his suitcase from the conveyor belt. He threw his boarding card into the trashcan but he missed and it fell outside. He bent over, picked the card up from the floor en deposited it in the can. He wondered where he had left his car. Luckily the piece of paper with the number was still in his pocket. He carried his luggage to the parked car and put the suitcase in the back. He left and was on his way home. When he arrived at the big river he saw the ferry just arriving. He drove his car on board and it sailed for the other bank. He left his car and drank a cup of coffee on board. The wind blew too strongly to sit on deck.

Perfect tense edit

Formation edit

Unless the verb is inseparable, the participle takes ge- as a prefix and it always has -en as a suffix.

For class 6 and 7 the vowel remains the same as in the infinitive: lopen - gelopen, varen - gevaren
For class 5 the vowel in the participle is e, often the same as the infinitive: geven - gegeven; liggen - gelegen
For class 3b and 4 the vowel changes to o: sterven - gestorven; breken - gebroken

For all other details see Dutch/Lesson 6A.

Exercises edit

Quizlet edit

You can practice the perfect participles at Quizlet

Only strong verbs 3b-7
YOUR TURN - UW BEURT!! • Lesson 7A • Turn the present tense into a present perfect one
Hij loopt naar buiten
Hij graaft een greppel
Waarom breekt hij die stok?
Zij sterft langzaam
Soms lees jij de krant.
Hij blaast op een doedelzak
De generaal beveelt om aan te vallen
Meestal verlaten de passagiers de auto tijdens de bootvaart
Er hangt een portret aan de muur
Deze dief steelt vaak schilderijen
Vaak spreekt hij Nederlands.
Hij komt uit Engeland
SOLUTION • Dutch/Lesson 7A • Turn the present tense into a present perfect one
Hij is naar buiten gelopen <- directional motion
Hij heeft een greppel gegraven
Waarom heeft hij die stok gebroken?
Zij is langzaam gestorven <- process
Soms heb jij de krant gelezen.
Hij heeft op een doedelzak geblazen
De generaal heeft bevolen om aan te vallen <- "om aan te vallen" is an abridged new sentence
Meestal hebben de passagiers de auto tijdens de bootvaart verlaten. <- verb of action, not motion
Er heeft een portret aan de muur gehangen
Deze dief heeft vaak schilderijen gestolen
Vaak heeft hij Nederlands gesproken.
Hij is uit Engeland gekomen. <- motion; komen always has zijn, so does gaan
YOUR TURN - UW BEURT!! • Lesson 7A • Turn the perfect into the past tense
  • Wat heeft hij geroepen?
  • Heb jij daarvan gehouden?
  • Hij heeft de eerste steen geworpen.
  • Heb je lekker geslapen?
  • Zij hebben hem dat altijd onthouden.
  • Waarom is dat prachtige gebouw zo vervallen?
  • In zijn leven heeft hij vele wateren bevaren.
  • Heb je dat gezien?
  • Een bij heeft hem gestoken
  • Zij hebben hem de sleutels ontnomen
SOLUTION • Dutch/Lesson 7A • Turn the perfect into the past tense

{{{3}}}

All verbs
YOUR TURN - UW BEURT!! • Lesson 7A • Put the perfect into the past tense and the present tense
Zij hebben hem niet overreed.
Waarom heeft hij die menukaart niet gegrepen?
Waarom heeft hij zo veel bier gedronken?
Daarom heeft hij die auto niet gekocht.
Hebben jullie dat ook geroken?
Hebben jullie dat ook gebroken?
Zijn ze eindelijk vertrokken?
Waarom is hij naar Waco gereden?
Zij zijn naar de rivier gewandeld.
Zij zijn in het water gevallen
SOLUTION • Dutch/Lesson 7A • Put the perfect into the past tense and the present tense
Zij overreedden hem niet.
Zij overreden hem niet.
Waarom greep heeft hij die menukaart niet?
Waarom grijpt heeft hij die menukaart niet?
Waarom dronk heeft hij zo veel bier?
Waarom drinkt heeft hij zo veel bier?
Daarom kocht hij die auto niet.
Daarom koopt hij die auto niet.
Roken jullie dat ook?
Ruiken jullie dat ook?
Braken jullie dat ook?
Breken jullie dat ook?
Vertrokken ze eindelijk?
Vertrekken ze eindelijk?
Waarom reed hij naar Waco?
Waarom rijdt hij naar Waco?
Zij wandelden naar de rivier.
Zij wandelen naar de rivier.
Zij vielen in het water.
Zij vallen in het water.

The whole story edit

Here is the whole salesman story that we used for the past two lessons. Listen to the recording and read along. Then review it thoroughly. The hover method will give you anything but the verbs. If the verb is not clear, go back to previous two lessons to find out what it was. Once you understand the whole story, listen to the recording again to see if you understand it all. You may have to retrace your steps a few times until you do. It is a pretty lengthy text.

Hij reisde veel naar het buitenland. Op een van zijn reizen verraste het weer hem. Het regende en hagelde. Hij bereikte een winkel en schafte er een regenjas aan. De jas paste niet erg, maar hij haalde toch zijn geld uit zijn zak en betaalde de rekening. Hij wilde niet nat naar de vergadering. Hij vergaderde veel als hij werkte. Hij zocht enige tijd naar zijn hotel, maar arriveerde er enigszins nat van de regen. Hij hoopte op een einde van de regen, maar dacht van niet. Hij opende de deur en bracht zijn natte jas naar zijn kamer. Hij keek naar buiten. Het leek wel of het niet meer regende. Hij kreeg wat spijt van die regenjas. Hij bleef voorlopig de jas maar dragen voor de zekerheid. Buiten keek hij op naar de lucht waar de zon al naar zijn hoogtepunt rees.

Hij stapte naar zijn auto en reed naar zijn hotel. Daar schreef hij een emailtje. Hij verloor zijn geduld. Buiten goot het weer en het antwoord op zijn email bleef uit. Hij sloot zijn laptop. Die reisgids loog over deze stad. Deze plaats bood bitter weinig aan een man als hem. Het leek wel of de tijd kroop en hij wenste dat ze de vergadering afgelastten. Hij vloog liever vandaag nog naar huis dan morgen.

In de vergadering vocht hij voor zijn belangen en won. Hij glom van trots en later in het hotel zong hij een overwinningslied. Hij zwom wat in het zwembad van het hotel om af te koelen en zond een berichtje naar huis. Hij besloot wat te eten in het restaurant en dronk er een biertje bij. De volgende dag borg hij zijn spullen in zijn koffer, betaalde de rekening en vertrok.

Hij vloog zakenklasse. Hij keek wat naar het schermpje voor hem en trok zijn schoenen uit. Hij zat nu al een uurtje in het vliegtuig en zag dat het eten er aankwam. Hij las in het blaadje van de vliegmaatschappij dat er keuze was tussen kip en pasta. Hij stak het blaadje weer in het vakje voor hem en toen de stewardess aantrad bij zijn stoel, vertelde hij haar dat hij voor pasta koos. Hij nam er een glas witte wijn bij. Hij brak het broodje dat bij de maaltijd kwam in tweeën en smeerde er wat boter op. Hij at zijn pasta op en begon aan zijn toetje. Er lag ook nog een stukje chocola bij. Het vliegtuig landde een kleine 10 minuten te laat. Hij pakte zijn spulletjes uit het opbergvak boven zijn hoofd en liep de cabine uit.

Hij hield zijn paspoort in zijn hand en ging zonder problemen door de douane. Hij wachtte op zijn bagage en nam zijn koffertje van de lopende band. Hij wierp zijn instapkaart in de prullenbak, maar hij miste en deze viel ernaast. Hij bukte zich, raapte de kaart op en deponeerde deze in de afvalbak. Hij vroeg zich af waar hij geparkeerd stond. Het stukje papier met het nummer zat gelukkig nog in zijn zak. Hij droeg zijn bagage naar zijn geparkeerde auto en zette de koffer in de achterbak. Hij vertrok, op weg naar huis. Toen hij bij de grote rivier aankwam, zag hij de pont juist aankomen. Hij reed zijn auto erop en de boot voer naar de overkant. Hij verliet zijn auto en dronk een kopje koffie op de boot. De wind woei te sterk om op het dek te zitten.



Admittedly, the above story is not exactly the best prose ever written in Dutch. Stylistically it is pretty bad, but if you can listen to the recording with eyes closed and understand what is being said, you have gained a pretty good command of the Dutch past tense. And then the perfect will follow because it is related.

Quizlet edit

The vocabulary for the salesman story can be practiced at Quizlet (58 terms)

Progress made edit

If you have studied the above well, you should

  1. be able to do past tenses of verbs of all kinds
  2. have a good idea of how to form a perfect tense

Cumulative count

Cycle 1: 579 terms
Lesson 5: 87 terms
Lesson 6: 124 terms
Lesson 7: 51 terms
Lesson 7A: 84 terms
Total number of terms 925