Beginner level    Intermediate level    Advanced level
Cycle 1 Cycle 2 Cycle 3 Cycle 4 Cycle 5 Cycle 6
Main Lesson 1 Lesson 2 Lesson 3 Lesson 4 Lesson 5 Lesson 6 Lesson 7 Lesson 8 Lesson 9 Lesson 10 Lesson 11 Lesson 12 Lesson 13 Lesson 14 Lesson 15 Lesson 16 Lesson 17 Lesson 18 Lesson 19 Lesson 20 Lesson 21 Lesson 22 Lesson 23 Main
Practice Lesson 1A Lesson 2A Lesson 3A Lesson 4A Lesson 5A Lesson 6A Lesson 7A Lesson 8A Lesson 9A Lesson 10A Lesson 11A Lesson 12A Lesson 13A Lesson 14A Lesson 15A Lesson 16A Practice
Examples Vb. 1 Vb. 2 Vb. 3 Vb. 4 Vb. 5 Vb. 6 Vb. 7 Vb. 8 Vb. 9 Vb. 10 Vb. 11 Vb. 12 Vb. 13 Vb. 14 Vb. 15 Vb. 16 Examples
Quiz Quiz
Main page Introduction Pronunciation Vocabulary Index News

Beginner level: cycle 1

Lesson 2A ~ Lesson 2A

Het Nederlandse landschap ~ The Dutch landscape


Vocabulary exercise
A story
Apologizing
More about adjectives

Vocabulary

edit
  • Go to Dutch/Vocabulary/Landscape to see 30 more words about common landscapes and features in Dutch. Push the arrow button to hear the pronunciation and click on the images to enlarge them. Memorize the words including de article de/het. There is a Quizlet link on the bottom of the page.

Once you think you known the vocabulary, read the following story and translate it. You can check your translation by opening the box.

Story

edit

In Nederland is er veel water.
Een groot deel van het westen bestaat uit polders.
In de polder zijn er weiden en akkers, dorpen en ook steden.
Sommige steden hebben grachten
Rond de polders vind je dijken
Het gemaal houdt het peil van het water in de sloten van de polder constant.
Het gemaal pompt overtollig water naar de boezem.
Van de boezem stroomt het water naar de rivier en dan naar zee.
Aan de kant van de zee vind je duinen en stranden.
Aan het strand zie je de golven op zee.
Je ziet veel bruggen over de rivieren
Zij verbinden de vele eilanden
In het oosten en zuiden vind je heide, bos en wat heuvels.
Bergen en dalen vind je in Nederland nauwelijks.
Translation • Lesson 2A • Story 2A
There is a lot of water in the Netherlands.
A major part of the west consists of polders
In the polder there are meadows and acres, villages and also cities
Some towns have canals
Around the polder you'll find dykes.
The pumping station keeps the water level in the ditches of the polder constant
The punping station pumps excess water to the collection canal
From the collection canal the water flows to the river and then to the sea.
At the side of the sea you'll find dunes and beaches.
On the beach you'll find the waves on the sea.
You'll sea many bridges across the rivers
They connect the numerous islands
In the east and the south you'll find moors, forest and some hills
Mountains and valleys you'll hardly find in the Netherlands.


Gesprek 2A-1

edit

Jan zoekt de boekhouding. Is hij op de juiste plaats?

Neemt u me niet kwalijk, mevrouw! Is dit de boekhouding?
Het spijt me meneer, maar nee, dit is niet de boekhouding. Dit is de afdeling verkoop. De boekhouding is beneden. Daar links is de trap.
O, dank u wel!
Tot uw dienst!
Translation • Lesson 2A • Gesprek 2A-1

John is looking for the administration. Is he in the right place?

Excuse me, ma'am. Is this the bookkeeping?
I am sorry. sir, but no, this is not the administration. This is the sales department. Bookkeeping is downstairs. There on the left are the stairs.
Oh, thank you very much!
You are welcome!


Apologizing

edit

There are different ways of apologizing in Dutch. We have seen one in the short conversation above:

noicon
neemt u mij niet kwalijk
noicon
neem me niet kwalijk
noicon
sorry
noicon
excuseer
noicon
het spijt me

Neemt u mij niet kwalijk and its less formal counterpart neem me niet kwalijk. Kwalijk means odious, noxious and the verbal expression kwalijk nemen is to take offense at something. There are other ways of saying the same thing:

Sorry
Pardon
Excuseer, excuseert u mij

In answer you can use het spijt me, lit. "it causes me regret" or also sorry.

Pronunciation drills 2A

edit

Listen to the recording and repeat in the pauses until you can say the phrase neemt u me niet kwalijk, meneer fluently

Dutch has two verbs with the meaning to understand: begrijpen en verstaan. Verstaan refers to language, diction or noise interference, i.e. it is about hearing. Begrijpen is more to comprehend intellectually, "to make sense of something", i.e. more about thinking e.g.:

"Get lost?" Ik versta wat je zegt, maar ik begrijp niet waarom je het zegt -- "Get lost?" I understand what you are saying, but I don't understand why you are saying it.

Here is a drill with both verbs

noicon
Versta je mij? - Do you understand me?
Ik versta je niet - I don't understand you
Begrijp je mij? - Do you comprehend me
Ik begrijp je niet. - I don't comprehend you

Quiz 2A

edit

1 What is this?

excuse me
no, thanks
you're welcome

2 What is this?  

een hondje
een poesje
een kindje
een schaapje

3 What is this?

things
to drink
to think

4 Listen and translate


Exercise 2A-1 Inflection

edit

As you have seen in lesson two, Dutch adjectives have two main forms, an uninflected one (lang) and an inflected one in -e (lange).

To recap the rules:

as adverb uninflected Heerlijk smullen!
predicate uninflected De dijk is lang
attribute inflected,
except indefinite neuter singular
Een hoge brug,
een groot meer
as noun inflected Dat is een lange.

In the sentences below chose the correct form. Use the hover method to check your answer.

  1. De auto is rood/rode. Het is een rood/rode auto.
  2. Het huis is groot/grote. Ik heb een groot/grote huis.
  3. Is de weg erg lang/lange? Is het een lang/lange of een kort/korte?
  4. Is het huis mooi/mooie? Ja het is een prachtig/prachtige huis!
  5. Op de manier van Karel ging het niet. Jan heeft een beter/betere manier gevonden.
  6. Was Jan op de juist/juiste afdeling?
  7. De rivier heeft een groot lengte
  8. Mt. Everest is een hoog berg

Exercise 2A-1-F Fill in the blank

edit

Fill in the adjective in [brackets] in the correct form, check with the hover method and then translate

  • [lekker] Jij eet de rijst. Is het _____ rijst?
  • [dik] Dat buikje is _____
  • [heerlijk] De kat drinkt de _________ melk niet.
  • [goed] Jan is een ______ medewerker.
  • [klein] Mieke zag twee menukaarten, een grote en een ______
  • [lang] De straat is heel ______
  • [groen] Deze thee is _______ thee
  • [verkeerd] Dat is een _____ hotel
  • [leuk] Ik ben naar twee _______ concerten geweest
  • [prettig] We hebben ______ een biertje gedronken
  • [nieuw] Wie is dat _____ meisje?
  • [mooi] Waar is je _____ fiets?
  • [langzaam] Hij praat erg ______.
  • [toevallig] Het was een _____ gesprek.
Translation • Lesson 2A • 2A-1-F
  • You eat the rice. Is is tasty rice?
  • That belly is fat!
  • The cat does not drink the delicious milk.
  • Jan is a good collaborator
  • Mieke saw tow menus; a big one and a small one
  • The street is very long
  • This tea is green tea
  • This is a wrong hotel
  • I went to see two nice concerts
  • We pleasantly had a beer
  • Who is that new girl?
  • Where is your beautiful bicycle?
  • He talks very slowly.
  • It was a coincidental conversation


Exercise 2A-2. Question

edit

Put the following sentences in the form of a question and translate

  • De dijken zijn lang.
  • Het gemaal pompt het water in zee.
  • De leeuw is mooi.
  • Gisteren kwamen wij de handelaars tegen.
  • Zij wil wel wat eten.
  • Hij wil liever een spekpannenkoek.
  • Die goede medewerker heet Karel.
  • Het is toevallig dat zij Karel op straat tegenkomen.
  • Hij is er heel zeker van.
  • Jij gelooft dat die mevrouw Nieman heet.
Translation • Lesson 2A • 2A-2
  • Zijn de dijken lang?
    Are the dikes long?
  • Pompt het gemaal het water in zee?
    Does the station pump the water into the sea?
  • Is de leeuw mooi?
    Is the lion beautiful?
  • Kwamen wij gisteren de handelaars tegen? <- notice what happens to gisteren!
    Did they meet the merchants yesterday?
  • Wil zij wel wat eten?
    Would she like something to eat?
  • Wil hij wil liever een spekpannenkoek?
    Would he rather have a bacon pancake?
  • Heet die goede medewerker Karel?
    Is that good collaborator called Charles?
  • Is het toevallig dat zij Karel op straat tegenkomen?
    Is it a coincidence that they meet Charles in the street?
  • Is hij er heel zeker van.?
    Is he very certain of it?
  • Geloof jij dat die mevrouw Nieman heet? <- notice the missing -t!
    Doe you believe that that lady is called Nieman?


Exercise 2A-3.

edit
YOUR TURN - UW BEURT!! • Lesson 2A • Translate into your mother tongue
  • De mevrouw gaat gauw met haar hondje naar huis
  • Kunnen jullie wat langzamer praten?
  • De dijken zijn lang en het water is blauw.
  • Het kind bibbert van de kou.
  • "Goedendag" zeggen de handelaars.
  • Het lijkt leuk, maar eigenlijk is het eten daar niet goed.
  • Op het strand is het heerlijk.
  • De baas was een beetje dik.
  • De brug was hoog.
  • Vorige week was ik hier ook.
  • Hoe gaat het met uw man?
  • Aangenaam kennis te maken!
  • Wat een mooie rivier!
  • Zij had rood haar.
  • Het is zijn gewoonte om doedelzak te spelen
SOLUTION • Dutch/Lesson 2A • Translate into your mother tongue
  • The lady quickly goes home with her little dog
  • Can y'all talk a little more slowly?
  • The dikes are long and the water is blue
  • The child shivers from the cold
  • "Good day" the merchants say
  • It seems nice, but actually the food is not so good there.
  • On the beach it is wonderful
  • The boss is a bit fat
  • The bridge was tall
  • Last week I was here also.
  • How is your husband doing?
  • Pleased to meet you!
  • What a beautiful river!
  • She was a redhead.
  • It is his habit to play bagpipes

Quizlet

edit

The vocabulary can be trained at Quizlet (17 terms)

Video

edit

Review some basic vocabulary in this YouTube video

Progress made

edit

If you have studied the above well you should have

  1. become familiar with words related to landscape
  2. become able to apologize in Dutch
  3. practiced the inflection of adjectives

Cumulative vocabulary count:

  1. Les 1: 116 terms, Les 1A: 89 terms. Example 1: 21 terms Total 226 terms.
  2. Les 2: 82 terms Les 2A: 47 terms
  3. Grand total 355 terms