Dutch/Vocabulary/Family

Dutch/Vocabulary/familie

noicon
De familie
betovergrootvader betovergrootmoeder
        
noicon
overgrootvader
noicon
overgrootmoeder
noicon
oudoom
noicon
oudtante
.
noicon
grootvader
noicon
grootmoeder
noicon
oom
noicon
tante
.
noicon
vader
noicon
moeder
noicon
neef
noicon
nicht
. ik
noicon
broer
noicon
zus
noicon
zoon
noicon
dochter
noicon
neefje
noicon
nichtje
noicon
kleinzoon
noicon
kleindochter
noicon
achterkleinzoon
noicon
achterkleindochter
de vader - father
de pa . papa - dad
de moeder - mother
de ma, mama - mam
de broer - brother
de zus, zuster - sister
de tweeling - twin
de tweelingbroer -twin brother
de zoon - son
de dochter - daughter
de kleinzoon - grandson
de kleindochter - granddaughter
de opa - grandad
de oma - granma
de grootvader - grandfather
de grootmoeder - grandmother
de oom - uncle
de tante - aunt
de neef – male cousin, nephew
de nicht – female cousin, niece
de achterkleinzoon - greatgrandson
de overgrootmoeder- greatgrandmother
de betovergrootvader - greatgreatgrandfather